- 27 -
1.ALGEMENEVEILIGHEIDVOORHETGEBRUIK ..................... 27
2.ALGEMENEBESCHRIJVING ................................................... 27
2.1 AUTOMA TISCHE ACCULADERS (TRONIC) ....................... 27
3.BESTURINGS-,REGEL-ENSIGNALERINGSSYSTEMEN ..... 27
3.1 INDICA TORLAMPJE LAADNIVEAU
(AMPÈREMETER AFB. A) ................................................... 27
3.2 DE LAADMODUS EN DE LAADSTROOM
INSTELLEN (AFB. B) ........................................................... 27
3.3 SIGNALERINGSLEDS (AFB. C) .......................................... 27
4.INST ALLA TIE ............................................................................. 27
4.1 PLAA TSING V AN DE BA TTERIJLADER.............................. 27
4.2 AANSLUITING OP HET NET ............................................... 27
5.WERKINGTIJDENSOPLADEN ............................................... 28
5.1 VOORBEREIDING BA TTERIJ ............................................. 28
5.2 VERBINDING BA TTERIJLADER/BA TTERIJ ....................... 28
5.3 HANDMA TIG LADEN EN AUTOMA TISCH LADEN ............. 28
5.3.1 HANDMA TIG LADEN (CHARGE) ............................... 28
5.3.2 AUTOMA TISCH LADEN (TRONIC) ........................... 28
5.4 GELIJKTIJDIG MEERDERE ACCU’S LADEN ..................... 28
5.5. EINDE LADEN .................................................................... 28
6.WERKINGBIJHETST ARTEN .................................................. 28
6.1 AANSLUITING ACCULADER/ACCU ................................... 28
6.2 ST ARTEN MET ST ART ........................................................ 28
6.3 EINDE ST ART ....................................... ............................... 28
7.BESCHERMINGENV ANDEACCULADER .............................. 29
8.NUTTIGERAADGEVNGEN ...................................................... 29
INHOUD
NEDERLANDS
1.ALGEMENEVEILIGHEIDVOORHETGEBRUIK
- Tijdens het opladen laten de batterijen explosief gas vrij,
vermijd dat er zich vlammen en vonken vormen. NIET
ROKEN.
- De op te laden batterijen op een verluchte plaats zetten.
- De niet ervaren personen moeten op een adequate
manier opgeleid worden voordat ze het toestel
gebruiken.
- De personen (kinderen inbegrepen) waarvan de lichamelijke,
zintuiglijke en mentale capaciteiten onvoldoende zijn voor
eencorrectgebruikvanhettoestelmoetenonderhettoezicht
staan van een persoon die verantwoordelijk is voor hun
veiligheidtijdenshetgebruikervan.
- De kinderen moeten onder toezicht staan om er zeker van te
zijndatzenietmethettoestelspelen.
- De batterijlader uitsluitend binnen gebruiken en werken in goed
verluchte ruimten: NIET BLOOTSTELLEN AAN REGEN OF
SNEEUW .
- De voedingskabel loskoppelen van het net voordat de kabels
voor het opladen worden aangesloten op of losgekoppeld van de
batterij.
- De tangen niet aansluiten op of loskoppelen van de batterij met de
batterijlader in werking.
- De batterijlader geenszins gebruiken binnen in de auto of in de
motorkap.
- De voedingskabel alleen vervangen met een o riginele kabel.
- De batterijlader niet gebruiken om niet heroplaadbare batterijen
terug op te laden.
- Veriëren of de beschikbare voedingsspanning overeenstemt met
diegene die aangeduid staat op de plaat met de gegevens van de
batterijlader .
- Om de elektronica van de voertuigen niet te beschadigen, de
waarschuwingen geleverd door de fabrikanten van de voertuigen
of van de gebruikte batterij strikt opvolgen.
- Deze batterijlader bevat componenten, zoals schakelaars of
relais, die bogen of vonken kunnen veroorzaken; bijgevolg, indien
de batterijlader in een garage of in een soortgelijke ruimte wordt
gebruikt, moet men hem in een lokaal of in een omgeving plaatsen
die speciaal voor dit doel bestemd is.
- Ingrepen van herstellingen of onderhoud aan de binnenkant van de
batterijlader mogen alleen uitgevoerd worden door personeel met
ervaring.
- OPGELET : DE VOEDINGSKABEL AL TIJD LOSKOPPELEN
V AN HET NET VOORDA T MEN GELIJK WELKE INGREEP V AN
GEWOON ONDERHOUDV AN DEBA TTERIJLADERUITVOERT ,
GEV AAR!
- De batterijlader is beschermd tegen indirecte contacten middels
een aardegeleider zoals wordt voorgeschreven voor de toestellen
van klasse I. Controleren of het contact voorzien is van een
beschermende aardeaansluiting.
- In de modellen die er niet van voorzien zijn, een stekker verbinden
met een vermogen geschikt voor de waarde van de zekering
aangeduid op de plaat; in de modellen voorzien van een kabel
met stekker en met een vermogen ”P .MAX ST AR T” groter dan
9kW , raadt men voor het gebruik in start de vervanging aan van
de stekker met één met een vermogen geschikt voor de zekering
aangeduid op de plaat.
2.ALGEMENEBESCHRIJVING
2.1AUT OMA TISCHEACCULADERS(TRONIC)
Automatische acculaders (elektronische besturing van het
laadproces, onderbreking en automatisch hervatten) voor het laden
van gesloten accu’s (GEL, AGM) in de TRONIC-modus en van niet-
gesloten loodaccu’s met elektrolyt (WET) in de handmatige modus
CHARGE bij motorvoertuigen (benzine en diesel), motoren, boten,
enz. Er kunnen accu’s van 12V , 24V worden opgeladen.
3.BESTURINGS-,REGEL-ENSIGNALERINGSSYSTEMEN
3.1INDICA TORLAMPJELAADNIVEAU (AMPÈREMETERAFB. A)
Tijdens de oplaadfase gaat de indicator van het laadniveau van rechts
naar links om aan te geven dat de stroomvraag van de accu minder
wordt tot zeer lage waarden die bij de nul liggen (accu opgeladen).
Bedenk wel dat de exacte laadstatus van accu’s alleen kan worden
bepaald met een dichtheidsmeter, waarmee de specieke dichtheid
van het elektrolyt kan worden gemeten. V oor acculaders in de
handmatige modus CHARGE moet de ampèremeter in de gaten
worden gehouden om te bepalen wanneer de accu is opgeladen;
de accu moet dan van de acculader worden losgekoppeld om
oververhitting of beschadiging te voorkomen. In de startmodus
ST ART gaat de indicator helemaal naar rechts tijdens de startfase
om aan te geven dat de maximale stroom wordt afgegeven.
3.2 DE LAADMODUS EN DE LAADSTROOM INSTELLEN (AFB.
B)
De instelling van de laadmodus TRONIC of CHARGE wordt
geselecteerd met de schakelaar van afbeelding B-1.
De instelling van de laadstroom en de laadspanning (indien
aanwezig) gebeurt in toenemende mate door de cursor van de knop
van afbeelding B-2 van links naar rechts te brengen, binnen het veld
CHARGE/TRONIC.
Als de cursor van afbeelding B-2 helemaal naar rechts wordt
gebracht, staat de acculader in de positie ST ART , voor starthulp voor
het voertuig.
3.3SIGNALERINGSLEDS(AFB.C)
De led op afbeelding C-1 geeft aan dat de laadklemmen met
omgekeerde polariteit op de accu zijn aangesloten.
OPGELET! Hoewel de acculader wordt beschermd door een
zelfherstellende zekering, moet u altijd voorkomen dat er vonken
ontstaan doordat de klemmen met omgekeerde polariteit worden
aangesloten! V erwijder de klemmen onmiddellijk van de accu en sluit
ze op de juiste manier aan.
De tweekleurige led van afbeelding C-2 is altijd rood in de CHARGE-
modus en geeft aan dat de accu wordt opgeladen. In de TRONIC-
modus wordt de led groen wanneer het opladen is voltooid.
4.INST ALLA TIE
4.1PLAA TSINGV ANDEBA TTERIJLADER
Tijdens de werking de batterijlader op een stabiele manier installeren
en ervoor zorgen dat de luchtdoorgang niet verstopt wordt middels
speciaal daartoe bestemde openingen zodanig dat een voldoende
ventilatie gegarandeerd is.
4.2AANSLUITINGOP HETNET
- De batterijlader mag uitsluitend aangesloten worden op een
voedingssysteem met een neutraalgeleider verbonden met de