- 24 -
OPMERKING: de waarden in Ah, indien aangeduid naast de
drukknoppen, zijn louter indicatief (gezien het proces van opladen
afhankelijk is van de staat van ontlading van de batterij) en suggereren
de stand om een aanvankelijk ontladen batterij op te laden met een
capacitiet die binnen het aangeduid bereik ligt, in een maximum tijd
van 15 uur. Het is niet aan te raden onder de aangegeven minmum
waarden te dalen.
)
Aanbevolen modus voor de loodvrije elektrolyt batterijen (WET).
- De instructies aangeduid in de paragrafen 6.1 en 6.2. correct
uitvoeren.
- Indien aanwezig de omsteller omschakelen op het symbool
BA TTERIJ.
- De omsteller(s) of de stroomwisselaar(s) van regeling van het
opladen (indien aanwezig) (FIG.C) in de stand van normaal
opladen (symbool BATTERIJ) of van snel opladen (BOOST)
zoals gewenst (in sommige modellen voert de stroomwisselaar de
functie uit van startschakelaar).
- Indien de batterijlader voorzien is van een TIMER is het mogelijk
een vooraf bepaalde maximum tijd van opladen in te stellen (FIG.
C).
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in het contact van
het net te steken en de schakelaar (indien aanwezig) op ON te
zetten.
- De ampèremeter monitoreren zoals beschreven wordt in de
paragraaf 4.
OPMERKING: W anneer de batterij WET oplaadt kan men bovendien
een begin van ”koken” van de vloeistof merken die bevat is in de
batterij. Men raadt aan het opladen reeds aan het begin van dit
fenomeen te onderbreken teneinde beschadigingen aan de batterij
te voorkomen.
De modellen die de modus TRONIC voorzien, zijn aanbevolen voor
het opladen van hermetische batterijen (GEL, AGM).
- De instructies aangegeven in de paragrafen 6.1 en 6.2 correct
uitvoeren.
- De omsteller in TRONIC zetten en de stroomwisselaar van regeling
van het opladen in de stand van normaal opladen (symbool
BA TTERIJ) of snel opladen (BOOST) zoals gewenst (FIG.C).
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in de contactdoos
van het net te steken. De batterijlader controleert de spanning
aanwezig aan de uiteinden van de batterij en onderbreekt
automatisch de stroomverdeling wanneer de batterij opgeladen is
(de aanwijzer van de ampèremeter plaatst zich op nul); wanneer de
batterij begint te ontladen wordt de stroomvoorziening automatisch
hernomen. De functie TRONIC is ideaal om het opladen van
de batterij (AGM en WET) met de tijd automatisch te behouden
zonder risico’s deze te beschadigen.
De verbinding in “parallel” vereist dat de batterijen dezelfde nominale
spanning (V olt) hebben, die overeenstemt met diegene in uitgang
uit de batterijlader en dat de som van de Ah binnen het bereik van
opladen van de batterijlader ligt.
De verbinding in “serie” vereist dat de batterijen dezelfde capaciteit
(Ah) hebben en dat de som van de nominale spanningen van alle
batterijen overeenstemt met diegene in uitgang uit de batterijlader .
- De voeding van de acculader wegnemen en hierbij de schakelaar
(indien aanwezig) op OFF plaatsen en/of de voedingskabel uit het
contact van het net nemen.
- De zwarte tang van het opladen loskoppelen van het chassis van
de auto of van de negatieve klem van de batterij (symbool -).
- De rode tang van het opladen loskoppelen van de positieve klem
van de batterij (symbool +).
- De batterijlader op een droge plaats opbergen.
- De cellen van de batterij terug sluiten met de speciaal daartoe
bestemde doppen (indien aanwezig).
- Controleren dat de voedingslijn beschermd is met zekeringen of
automatische schakelaars van de overeenstemmende waarde
aangeduid op de plaat met het symbool (
).
- Om het starten te vergemakkelijken, vooraf een snel opladen van
10-15 minuten uitvoeren in de stand BOOST/BOOST&GO (zie
paragraaf 6.3.1).
- T eneinde verhittingen van de batterijlader te voorkomen, moet men
de startoperatie uitvoeren met een NAUWKEURIG respect voor de
cycli van werk/pauze aangeduid op het toestel (voorbeeld: ST ART
3s ON 120s OFF-5 CYCLES). Bovendien niet aandringen indien
de motor van het voertuig niet start: dit zou immers de batterij
of zelfs de elektrische uitrusting van het voertuig ernstig kunnen
compromitteren. Indien de start niet plaatsvindt enkele minuten
wachten en de operatie van snel opladen herhalen.
- Met de voedingskabel losgekoppeld van de contactdoos van het
net, indien nodig, de omsteller op 12V of 24V zetten ofwel op een
juiste manier de kabel met de rode laadtang verbinden met de
specieke klem van de batterijlader , in functie van de nominale
spanning van de batterij van het te starten voertuig.
- Controleren of de batterij goed verbonden is met de desbetref fende
klemmen (+ en -) en in goede staat is (niet gesulfoneerd en niet
defect). Nooit op geen enkele manier startoperaties van voertuigen
uitvoeren met de batterijen losgekoppeld van de desbetreffende
klemmen; de aanwezigheid van de batterij is bepalend voor het
elimineren van eventuele te grote spanningen.
- Met de batterijlader in de stand OFF , de voedingskabel in de
contactdoos van het net steken.
- De schakelaar, indien aanwezig, op ON zetten.
- De schakelaar/stroomwisselaar in de stand STAR T zetten en
overgaan tot het starten door aan de sleutel van het voertuig te
draaien.
- De stroomwisselaar op BOOST&GO zetten.
- De batterijlader voeden door de voedingskabel in de contactdoos
van het net te steken.
- Overagan tot het starten door aan de sleutel van het voertuig te
draaien.
- De voeding naar de batterijlader onderbreken door de schakelaar
of de stroomwisselaar (indien aanwezig) op OFF te zetten en de
voedingskabel wegnemen uit de contactdoos van het net.
- De zwarte laadtang loskoppelen van de negatieve klem van de
batterij (symbool -) en de rode tang loskoppelen van de positieve
klem van de batterij (symbool +).
- De batterijlader op een droge plaats opbergen.
De acculader beschermt zichzelf in het geval van:
- Overbelasting (afgifte van te veel stroom naar de accu).
- Kortsluiting (laadklemmen die met elkaar in contact komen).
- Omkering van de polareit op de klemmen van de accu.
In de toestellen voorzien van zekeringen is het verplicht in geval van
vervanging, analoge reserveonderdelen te gebruiken die dezelfde
waarde van nominale stroom hebben.
OPGELET : De zekering vervangen met andere stroomwaarden die
verschillen van diegene aangeduid op de plaat zou schade aan
personen of dingen kunnen veroorzaken. Omwille van dezelfde
reden moet men absoluut de vervanging van de zekering vermijden
met bruggen in koper of een ander materiaal. De operatie van de
vervanging van de zekering moet altijd uitgevoerd worden met de
voedingskabel LOSGEKOPPELD van het net. Aandachtig tewerk
gaan tijdens de vervanging van de bandzekering, indien aanwezig,
de bevestigingsbouten goed vastdraaien.
- De positieve en negatieve klemmen schoonmaken van mogelijke
incrustaties van oxide teneinde een goed contact van de tangen te
garanderen.