INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
91
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegenliggers
mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de
koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen
lager af als de auto zwaar beladen is.
1. Laat de motor draaien of zet het elektrische
systeem van de auto in de contactslotstand I.
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de
koplampen hoger of lager af te stellen.
Duimwielstanden bij uiteenlopende belading.
Alleen bestuurder
Bestuurder en voorpassagier
Inzittenden op alle zitplaatsen
Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale
belading in bagageruimte
Bestuurder plus maximale belading in baga-
geruimte
Gerelateerde informatie
•stadslichten (p. 91)
•Dagrijlicht (p. 92)
•Groot licht/dimlicht (p. 93)
stadslichten
U schakelt de stadslichten voor en de achterlich-
ten in met de verlichtingsdraaiknop.
Verlichtingsdraaiknop in stand voor stadslichten.
Zet de draaiknop in de stand (ook de ken-
tekenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in sleu-
telstand II staat of als de motor draait, gaat ook
het dagrijlicht branden.
Wanneer het buiten donker is en de achterklep
wordt geopend, gaan de achterlichten branden
om achterliggers te waarschuwen. Dit gebeurt
altijd, ongeacht de stand van de draaiknop of de
sleutelstand van het elektrische systeem van de
auto.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snel-
heid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of
als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h