6
3. Olietoevoer
De olieleidinginstallatie moet zo dicht mogelijk naar de
brander toegevoerd worden, zodanig dat de olieslangen
ontspannen kunnen aangesloten worden.
In de zuigleiding dient een voetklep, een afsluitventiel en
een filter met een maaswijdte van max. 0,1 mm ingebouwd
te worden. In de terugstroomleiding wordt een
terugslagklep geïnstalleerd.
Bij een bepaalde uitvoering van tankinstallatie, zoals b.v.
een hogerliggende oliespiegel t.o.v. de brander, wordt de
plaatsing van een afsluitventiel voorgeschreven. Dit ventiel
heeft de taak om bij stilstand van de brander de oliestroom
in de zuigleiding te onderbreken. Een magneetventiel
(stroomloos gesloten) is aanbevolen. Anti-hevelventielen
mogen omwille van het te hoge drukverlies (0,3 bar) niet
gebruikt worden.
De brander kan aangesloten worden in een
tweepijpssysteem (foto 2) met zuig- en terugstroomleiding
of ook in een éénpijpssysteem (foto 1) - bypass in de
pomp uitschroeven. Bij een hogerliggende tank is de
maximumtoevoerdruk 2,0 bar.
De totale lengte van de buisleiding is de lengte van alle
horizontale en verticale buizen en boogstukken samen. De
statische zuighoogte H (max. 4,0 m) is de verticale afstand
tussen pomp en zuigventiel in de tank. De zuigweerstand
mag niet meer bedragen dan 0,4 bar. Bij een hoger
vacuüm treden storingen en een sterk geruis op en wordt
de pomp beschadigd.
Filter
Aan het einde van de buisleiding moet voor de pomp een
filter ingebouwd worden. De oliefilter dient ingebouwd
tussen de starre zuigleiding en de soepele olieslang. De in
de olie aanwezige stofdeeltjes en verontreinigingen,
ontstaan bij de montage van de olieleidingen, worden door
de filter opgevangen. Bij werking zonder filtratie kunnen
volgende storingen optreden:
■
blokkeren van de pompaandrijving
■
verstopping van magneetventiel, verstuiver enz.