57
Dimlicht
De dimlichten worden ingeschakeld als
u de draaiknop van stand
3
in stand
2
(fig. 44) zet.
Grootlicht
Als de draaiknop in stand
2
staat, dan
kan worden overgeschakeld tussen dim-
en grootlicht door de hendel naar het
dashboard te drukken (vergrendelde
stand) (fig. 45).
Tegelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel lampje
1
branden.
Als vervolgens de hendel naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dan dooft het
grootlicht en wordt het dimlicht weer in-
geschakeld.
Grootlichtsignaal
Het grootlichtsignaal kan worden gege-
ven door de hendel naar het stuurwiel te
trekken (onvergrendelde stand) ongeacht
de stand van de draaiknop (fig. 46).
Tegelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel lampje
1
branden.
BELANGRIJKHet grootlichtsignaal
wordt gegeven met het grootlicht. Om be-
keuringen te vermijden, dient u zich aan
de geldende verkeerswetgeving te hou-
den.
Richtingaanwijzers
Plaats de hendel in de (vergrendelde)
stand (fig. 47):
A - de rechter richtingaanwijzers worden
ingeschakeld.
B - de linker richtingaanwijzers worden
ingeschakeld.
Tegelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel het controlelampje
Ÿ
of
Δ
knip-
peren.
Als het stuurwiel weer in de rechtuit-
stand komt, dan schakelen de richting-
aanwijzers automatisch uit en komt de
hendel weer in de middelste stand.
P4Z00055
fig. 44
P4Z00056
fig. 45
P4Z00057
fig. 46