gas of vrijkomend gas door corrosie.
6. Zorg ervoor dat de installatie volgens de
voorschriften geplaatst wordt.
7. De montage dient tenminste 20 cm boven de te
verwachten sneeuwhoogte te gebeuren. Er
maag geen sneeuw in het buitenapparaat
binnendringen.
8. De voor de installatie voorziene wand moet
stabiel zijn en het gewicht van het apparaat
kunnen dragen.
9. Het toestel mag ook bij hevige windstoten geen
schade oplopen.
10. Let op een goede verluchting en stofvrije
omgeving, directe regenval en zonnestralen
moeten vermeden worden.
11. Monteer de installatie vast op een
onderconstructie om verhoogd lawaai en
trillingen te vermijden.
Let op:
Volgende punten kunnen tot storingen leiden.
Neem contact op met uw servicepartner, zodat er
zich later geen storingen voordoen.
Volgende montageplaatsen moeten worden
vermeden
Een plaats waar olie (machineolie) opgeslagen
wordt.
Een plaats met een hoog zoutgehalte.
Een plaats met zwavelbronnen, bv. zones met
kuurbaden.
Een plaats waar radiozenders en
versterkingsantennes, lastoestellen of medische
toestellen gebruikt worden.
Een plaats waar het toestel buiten direct
blootgesteld wordt aan zonlicht. In dit geval dient
u voor schaduw te zorgen. Deze schaduw mag
ook de luchtstroom niet hinderen.
Een plaats in de buurt van warmte- en
dampbronnen.
Een plaats met sterke stofontwikkeling.
Een plaats waar openbaar verkeer is.
Een plaats met andere abnormale
omstandigheden.
Let op!
De richting van de uitgeblazen lucht moet met de
hoofdwindrichting overeenkomen.
De installatie mag niet op plaatsen met
agressieve lucht werken.
De minimumafstanden moeten in acht genomen
worden (zie Belangrijke montageaanwijzingen).
Het binnen- en buitenapparaat mag alleen
horizontaal worden geïnstalleerd mits
gebruikmaking van een waterpas. Aan het einde
van de montage dient u te controleren of de
apparaten waterpas zijn.
Knik of druk niet de koelmiddelleidingen.
Alle koelmiddelleidingen met inbegrip van de
aansluitingen en kleppen moeten worden
voorzien van een diffusiedichte warmte-isolatie.
De beschermkappen van de koelmiddelleidingen
/ aansluitingen op het apparaat mogen pas
onmiddellijk voor het verbinden worden
verwijderd.
Open koelmiddelleidingen moeten door gepaste
kappen of plakbanden worden beschermd tegen
het binnendringen van vocht.
B. Montage van het toestel binnen
Let zeker op de montageaanwijzingen.
1. Voor de montage
Kies de plaats van het toestel binnen (let op de
voorafgaande tips voor de keuze van de plaats).
Kijk of de voorhanden zijnde netspanning
overeenkomst met de netspanning die op het
gegevensbordje aangegeven staat. Deze
spanning moet dezelfde zijn.
De leidingen voor het koelmiddel moeten
geïsoleerd zijn met het bijgeleverde materiaal.
2. De montageplaat aanbrengen (fig. 16/17)
De montageplaat voor het toestel binnen moet
horizontaal aan de muur gemonteerd worden.
Houd u zeker aan de opgegeven afstanden. Duid
de plaats aan en boor de bevestigingsgaatjes en
schroef de montageplaat met pluggen en
schroeven vast. Om trillingen van het toestel
binnen te voorkomen moet u er op letten dat er
geen tussenruimte is tussen de muur en de
montageplaat.
3. Muuropening boren (fig. 17/18)
Boor de muuropening met een 90 mm boorkroon
van binnen (A) naar buiten (B) voor de leidingen
in een hoek van ongeveer 5° naar buiten dalend.
De ideale posities van de muuropeningen (C of
D) ziet u in fig. 17.
4. Buis voor afvoer van condenswater
aanbrengen (fig. 19)
Deze buis moet met een afdalende helling naar
buiten toe gemonteerd worden. Vermijd zeker
buigingen en knikken. Het uiteinde van de buis
mag niet in een houder liggen die vol water kan
lopen. Wanneer er water in de afvoerbuis blijft
zitten, kan waterschade optreden.
Schuif de bijkomende afvoerbuis op de steun
van de afvoerbuis aan het toestel binnen. Maak
deze aansluiting goed vast met kleefband.
NL
21