48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als vervolgens de hendel naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dan dooft het
grootlicht en wordt het dimlicht weer
ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL fig. 51
Trek de hendel naar het stuur (stand
zonder vergrendeling).
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
1
branden.
PARKEERVERLICHTING
fig. 51/A
Draai de contactsleutel in stand STOP
of verwijder de sleutel en draai de draai-
knop in stand
6
. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje 3 branden
en de buitenverlichting en de kenteken-
plaatverlichting worden ingeschakeld.
Als u de hendel omhoogplaatst a, gaat
alleen de buitenverlichting aan de rechter-
zijde branden; als u de hendel omlaagplaatst
b, gaat alleen de verlichting aan de linker-
zijde branden. In beide gevallen gaat het
lampje
3
op het instrumentenpaneel
branden.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 51/A
Omhoog (stand a) = rechter richting-
aanwijzer.
Omlaag (stand b) = linker richtingaan-
wijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het
controlelampje
¥
of
Î
.
De richtingaanwijzers schakelen automa-
tisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor
het uitvoeren van een handeling waar-
voor het stuurwiel slechts weinig hoeft
te worden verdraaid, dan drukt u de
hendel iets omhoog of omlaag zonder
dat de hendel vergrendelt. Zodra u de
hendel loslaat, gaat deze automatisch
terug.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend
als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u de buitenverlichting inschakelt,
gaan ook de verlichting van het instru-
mentenpaneel en de bedieningsknoppen
op het dashboard branden.
VERLICHTING UIT fig. 51
Draaiknop in stand O.
BUITENVERLICHTING fig. 51
Draai de draaiknop in stand
6.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje 3 branden.
DIMLICHT fig. 51
Draai de draaiknop in stand
2.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje 3 branden.
GROOTLICHT fig. 51
Druk de hendel naar voren in de richting
van het dashboard, als de draaiknop
reeds in stand
2
staat (vergrendelde
stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
1
branden.
F0G0126m
fig. 51/a
F0G0122m
fig. 51