5.5.2 Dak met een helling kleiner dan 23° of een plat dak
◼ Vanuit de hoogste punten van het plat dak de referentie- horizontale trekken.
◼ Vanuit het snijpunt van deze horizontale met de verticale van de gevel, een lijnstuk
naar omhoog toe tekenen onder een hoek van +20° t.o.v. het plat dak; het
oplopend lijnstuk beperken tot op 1,5 m boven de referentie- horizontale; dit
vormt het fictief dak.
◼ Teken 2 evenwijdige, de ene op 0,5 m en de andere op 1 m, boven dit fictief dak.
◼ Teken een verticale op 0,5 m van de verticale gevel, dit geeft twee snijpunten met
de evenwijdige aan de dakhelling van het fictief dak.
◼ Vanuit het laagste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -45° t.o.v. de
horizontale.
◼ Vanuit het hoogste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -20° t.o.v. de
horizontale.