68 69
3
Geavanceerde technieken
Fotofuncties Stilstaande beelden fotograferen
Stand Stilstaande beelden fotograferen
*Zie blz. 63 voor het
weergeven van de menu’s
H AUTOFOCUSFUNCTIE Beschikbaar bij de fotofuncties: P, S, A, M
De AF-functie kunt u alleen selecteren wanneer als
scherpstelfunctie S-AF is ingesteld (zie blz. 23).
Hiermee stelt de camera zich scherp op het midden
van de monitor. Dit is vooral een handige functie voor
opnamen met het AF/AE-geheugen (zie blz. 28).
Drukt u de ontspanknop half in, dan herkent de camera
automatisch elk sterk contrasterend onderwerp in of
dichtbij het midden van het scherm. Daarbij verschijnt
het AF-kader op die plaats in het beeld waarop is
scherpgesteld.
! Maakt u macro-opnamen, dan stelt de camera zich scherp
op het midden van het scherm.
Met een contrastrijk onderwerp in het
midden van de monitor
Druk de ontspanknop half in. De camera zet het AF-
kader nu op het contrastrijke onderwerp nabij of in het
midden van het beeld.
Geen contrastrijk onderwerp in het
midden van de monitor
Als de camera in de stand “MULTI” zich moeilijk kan
scherpstellen, kiest u als scherpstelfunctie “CENTER”
en gebruikt u het AF/AE-lock (zie blz. 28).
1
2
De camera wijzigt de plaats van het scherpstelvlak in
de LCD-monitor. Deze mogelijkheid gebruikt u als u uw
opname heeft afgekaderd vanaf een statief en vervol
-
gens op een ander scherpstelvlak wilt scherpstellen.
1 Houd de knop “c0d” ingedrukt.
2 Zet met “a”, “b”, “d” of “c” het richtpunt “:”
op de plaats waarop u wilt scherpstellen.
3 Laat de knop “c0d” los.
Het AF-kader verschijnt op de plaats waar u het richt
-
punt heeft neergezet.
Maak uw opname zoals gebruikelijk.
Om het AF-kader weer op zijn oorspronkelijke plaats
terug te zetten, herhaalt u stap 1.
Met deze functie stelt u de door de flitser geleverde
hoeveelheid licht in teneinde die aan te passen aan de
lichtomstandigheden of als u naar een bepaald effect
in uw opname streeft.
• Instelbereik:
– 2/3 EV tot + 2/3 EV in stappen van 1/3 EV (totaal
5 instelbare niveaus).
Zie blz. 137 voor een toelichting op het begrip EV.
! Bepaald door het soort onderwerp en de afstand tot het
onderwerp is het mogelijk dat aanpassen van de lichtop
-
brengst geen effect heeft.
! Stelt u een kortere sluitertijd in dan 1/1000 s, dan kan dat het
beeld te donker maken.
Met deze functie kunt u de contouren in het beeld
verzachten of accentueren teneinde de kwaliteit van
het gefotografeerde beeld te verbeteren.
HARD: Accentueert contouren. Het best geschikt
voor foto’s van gebouwen of tekst waarvan u
scherpe beelden wenst.
STANDARD: Het best geschikt voor normale opna
-
men. De scherpte van de randen is
ideaal voor normale opnamen.
SOFT: Verzacht de contouren. Het best geschikt
voor foto’s van personen waarvan een zachter
beeld gewenst is.
Voor verplaatsing
Na verplaatsing
De belichting wordt altijd ingesteld aan de hand van het vlak in het midden van het scherm,
ongeacht de plaats van het AF-kader. Wilt u de belichting aan de hand van het hoofdonderwerp
instellen, dan gebruikt u het AE-lock.
z LICHTOPBRENGST VAN DE FLITSER AANPASSEN
Beschikbaar bij de fotofuncties: P, S, A, M
G BEELDSCHERPTE Beschikbaar bij de fotofuncties: P, S, A, M